Auteursarchief: Oostkrant

Eva van Esch

Mag ik jullie meenemen in het dierenrijk van Oost? Wat anders had je van de Partij voor de Dieren verwacht! Mijn eerste gevoel bij onze wijk is dat het een groene en diervriendelijke plek is. Er is niet alleen groen in parken, maar ook in veel tuinen. Dat laatste is helaas niet overal een feit. Tuinen verstenen in rap tempo en daar zijn dieren de dupe van. Maar ook wij ontnemen onszelf zoveel moois. Je wordt van groen namelijk vooral erg vrolijk.

Een paar voorbeelden: ongeveer een maand geleden zat ik in mijn tuin en hoorde wat ritselen in het struikgewas. nieuwsgierig ging ik erop af. Het was een prachtige kikker! Dezelfde dag nog vertelde mijn buurmeisje me vol ongeloof dat er een kolibrievlinder in haar tuin rondvloog. Daarnaast zoemt het hier ’s zomers van de wilde bijen en tref ik regelmatig een egeltje aan op zoek naar voedsel. Daar word ik heel blij van!

Vrolijk word ik ook van lopen langs de Kromme Rijn. Met een paar stappen mijn deur uit kan ik al genieten van eenden en waterhoenen en het vrolijk gefluit van merels langs de waterkant. Ik maak dan ook regelmatig een rondje Kromme Rijn in het weekend startend bij de brug bij de IBB en dan langs de rivier naar het stadion en terug. Een kleine dertig minuten, net het half uurtje beweging dat je per dag nodig hebt. Wat een luxe om even de geluiden en geuren van de stad achter je te laten en de natuur op te snuiven.

Nu we volop in de herfst zitten, kan ik tijdens die wandeling met mijn voeten door de bladeren sloffen. Wat is dat toch een leuk geluid. naast je eigen plezier zie je veel dieren tussen de vallende bladeren rondsnuffelen. Ik vind het dan ook tenenkrommend om iemand met een bladzuiger te zien die al die bladeren opzuigt … natuurlijk moeten stoepen en fietspaden veilig blijven. Maar waarom laten we de herfst niet z’n gang gaan langs de Kromme Rijn? Het komt op mij over alsof we als Nederlanders zijn doorgeslagen in de stad schoon houden. Laat de bladeren liggen. Die horen nu eenmaal bij de herfst. Laat kraaien daarin wroeten, muisjes en egels erin schuilen en honden erin dollen. Oost is groen, maar het kan altijd nog groener.

Eva van Esch (29 jaar) ging na haar studie werken bij de Partij voor de Dieren. In haar studententijd woonde ze in Oost. Sinds 2014 is ze raadslid.

Deze column verscheen in de krant van december 2015.

Jan van Zanen

Utrecht kent veel prachtige plekken om te wonen. Dus toen het ernaar uitzag dat we naar de stad zouden verhuizen, was het voor mijn echtgenote Marian en mij nog even dubben waar we wilden gaan wonen. Eerst serieus overwogen om terug te keren naar Oog in Al waar onze kinderen zijn opgegroeid. Terwijl ik alvast in Rivierenwijk neerstreek, aan het begin van de Jutphaseweg, bleef Marian nog even in Amstelveen. Uiteindelijk is het Oost geworden, waar we in april dit jaar een aardige tussenwoning vonden in Rijnsweerd.

In sommige opzichten een feest van herkenning, want ook hier vertrouwde grond onder onze voeten. In onze studententijd woonden wij in een bovenwoning aan de Jan van Scorelstraat, schuin boven Anneke Kapteyn. Veel vrienden van ons woonden na
hun studententijd aan de Albert van Dalsumlaan, waar wij dus ook nogal eens kwamen.

Later was ik jarenlang wijkwethouder voor Oost en Noordoost en als wethouder openbare werken (toen stadsbeheer en reinigingsdienst) nauw betrokken bij het wel en wee van het Wilhelminapark, het Griftpark, Bloeyendael en de Zilveren schaats. En op Koninginnedag was een bezoek aan de Oranjevereniging in Rijnsweerd op het plein bij de school altijd een genoegen.

Ik koester mooie herinneringen aan deze wijk. Zo leuk om die plekken nu weer terug te zien en te beseffen wat daar intussen allemaal is gebeurd. Een relatief groene en sportieve wijk ook met de landgoederen en de uithof (nu Utrecht Science Park) om de hoek. Kampong, Galgenwaard en het voor mij heel belangrijke zwembad de Krommerijn. Waar ik ook woon, ik wil er kunnen zwemmen. Trek nu, als de agenda het toelaat, ‘s ochtends vroeg m’n baantjes in het zwembad. Een vijftigmeterbad, met zomers het dak open. Geweldig!

Goed om terug te zijn in Utrecht. We voelen ons alweer een beetje thuis. ook al kennis gemaakt met een aantal buren en wijkgenoten. Vanuit onze nieuwe stek in oost fiets ik naar het werk en doe boodschappen op de Adriaen van Ostadelaan, de Burgemeester Reigerstraat en de Nachtegaalstraat. De eerste (zomer)maanden in Oost zijn ons uitstekend bevallen.

Jan Van Zanen is sinds 2014 burgemeester van Utrecht. Eerder was hij raadslid (1990-2002) en wethouder (1998-2005) In de domstad. Daarna acht jaar lang burgemeester van Amstelveen. Hij woont in Rijnsweerd.

Deze column verscheen in de Oostkrant van september 2015.

Ingmar Heytze

Utrecht Oost, je zult er maar geboren zijn, zoals ik. Ik ben weliswaar opgegroeid in Tuindorp, maar ik kwam ter wereld in de Emmakliniek aan het Wilhelminapark. Het zou meer dan veertig jaar duren voordat ik welvarend genoeg zou zijn om terug te keren naar Oost, en dan moet je de begrippen ‘welvaart’ en ‘Oost’ nog enigszins oprekken. Ik weet niet eens of het arbeidershuisje waar ik tegenwoordig met vrouw en kind woon officieel nog wel tot Oost gerekend mag worden. Het ligt aan de goede kant van de spoorlijn, dat wel. Laten we het er op houden dat ik dichter bij Maarten van Rossum woon dan bij de Douwe Egberts-fabrieken.

In Utrecht is het makkelijk. Waar je ook vandaan komt, in principe ben je onderweg naar Oost. Nagenoeg elke Utrechter die het een beetje voor de wind gaat, woont in Oost, hééft er gewoond of is van plan er te gaan wonen. Hoe geslaagder in het leven, des te verder je naar het Oosten opschuift, tot je ergens bij Amelisweerd van de kaart van Utrecht valt.

Dit voorjaar leefde ik gebogen over het manuscript voor de dikste dichtbundel die ik ooit heb uitgebracht: Utrecht voor beginners en gevorderden, een vermeerderde uitgave van alle Utrechtse gedichten die tot nu toe in druk zijn verschenen, aangevuld met een aantal nieuwe gedichten. Mijn Utrechtse gedichten hebben met elkaar gemeen dat ze allemaal zijn geschreven in opdracht. Uit mezelf schrijf ik niet graag over mijn stad, hoeveel ik ook van Utrecht houd. In opdracht gaat het veel beter. Waarom weet ik eigenlijk niet. Ik wist, tot voor kort, niet eens waarom ik eigenlijk nog altijd in Utrecht woon – totdat een interviewer me onlangs de juiste vraag stelde.

We stonden ergens bij een muur waar iemand een gedicht van me heeft aangebracht.
De interviewer verzocht me om dat gedicht voor te lezen. Daarna vroeg hij: ‘Hoe weet je eigenlijk dat je hier in Utrecht moet wonen, en niet ergens anders?’

Nu heb ik me dat vaak afgevraagd, meestal in een sombere bui, en zonder duidelijk antwoord. Weet ik veel, dacht ik, misschien wordt het wel tijd dat ik hier eindelijk eens opkras en een andere stad ga vervelen met die gedichten van me. Maar de zon brak door, scheen op mijn gezicht en op de muur met het gedicht. Het Utrechtse licht scheen recht mijn kop in en opeens wist ik waarom ik hier thuis hoor, in het bijzonder in wat ik maar Groot Utrecht Oost zal noemen. Omdat er in elk leven, en met elke liefde die werkelijk goed zit, een moment komt dat je beseft dat je je niet meer hoeft af te vragen waarom je ergens woont, en waarom je uitgerekend bij die ene persoon bent.

Dat is het moment waarop je inziet dat alles op een dag in elkaar stort, dat iedereen bij iedereen weg kan, en vaak ook gaat, maar dat dat niets meer verandert aan wie je bent. Opeens besefte ik: ik zal altijd bij de moeder van mijn kind horen, ook al zou ze me morgen verlaten voor iemand die wél een villa aan de Emmalaan kan betalen. En ik zal altijd een Utrechter zijn, in voor- en tegenspoed, of ik nu volgend jaar verhuis naar New York of pas over een halve eeuw ons huisje uit wordt gedragen. Die vrouw, dit kind, deze stad – ik kan ze nooit meer werkelijk verlaten, want niemand krijgt ze meer uit mijn hart.

Ingmar Heytze was Van 2009 tot 2011 de eerste officiële Utrechtse stadsdichter. Hij maakte deel uit van de Utrecht Maffia, een groep schrijvers die midden jaren 90 met regelmaat In Café de Bastaard te vinden was. Hij woont in Watervogelbuurt.

Deze column verscheen in de Oostkrant van maart 2015.

Jeroen Hermkens

Ons huis staat aan de rand van Utrecht-Oost. Aan de overkant de Sterrenwacht. In de winter zie ik door de kale bomen de Dom. In de zomer zie ik niks, lijk ik in een bos te wonen.

Tien jaar geleden wilde mijn vrouw weg uit de Vogelenbuurt. Met een kind wilde ze meer tuin en eigenlijk helemaal de stad uit. Naar een dorp, ik verafschuwde het idee. Zij elke dag naar de stad voor haar werk en ik als stadsschilder in het weiland. Ik zag het einde van mijn carrière naderen. Het compromis werd Utrecht Oost met een diepe tuin. Daarin een kastanjeboom van 160 jaar oud. Al tien jaar lever ik een gevecht met de kastanjemineermot om de boom te behouden. Uitdunnen door een boomexpert, voor kapitalen aan meststoffen in de grond. In de boom hangen lokkastjes met de geur van de vrouwtjesmot. De mannetjes komen daar massaal op af, een oud verhaal, en verdrinken in het kastje.

Dit deel van de stad is als een dorp, tussen het spoor en de singel. Op het eerste buurtfeest leert onze dochter een buurmeisje kennen met wie ze nog steeds dik bevriend is. Over de tuinmuur klauteren ze in elkaars tuin. In de eerste zomer, moe van de hele dag achter de schildersezel staan, klim ik regelmatig achter haar aan en drink een glas met Michiel, de buurman. Na een paar maanden kom ik er achter dat hij met zijn werk als architect is gestopt, omdat hij lijdt aan een ernstige ziekte. Hij wilde dat geen rol laten spelen in onze gesprekken over kunst en architectuur.

Maar na verloop van tijd zag ik aan zijn gezicht dat het niet goed ging. Hij werd opgenomen in het Diak, om de hoek. Als ik daar op bezoek ging, zaten er altijd bekenden uit de buurt. Het ging helemaal fout. De ziekte trok als een orkaan door hem heen. Hij werd nog terug naar zijn huis gebracht. Onze dochters speelden rond zijn bed. De uitvaart in de St. Aloysiuskerk werd geleid door de priester uit de van Oldenbarneveltstraat. in de Oosterstraat vonden we een jonge vrouw die prachtig Bach kon spelen. De hele buurt liep achter de kist aan. Over de Rembrandtkade naar het Wilhelminapark. Over de Koningslaan, langs het Rosarium naar Sint Barbara. Daar vlakbij de graven van de zigeuners en de kinderen, daar in Oost ligt Michiel.

Beeldend Kunstenaar Jeroen Hermkens maakt schilderijen en litho’s van steden over de hele wereld. Zijn werk is regelmatig te zien in binnen- en buitenland. In 1996 kreeg Hermkens De Nederlandse Grafiekprijs en in 2006 werd hij verkozen tot kunstenaar van Het Jaar.

Deze column verscheen in de Oostkrant van maart 2013.

Agnes Jongerius

‘De post’ op de Prinsesselaan, dat is mijn oudste band met Oost. Het was een houten gebouwtje van de plantsoenendienst. Daar werkte mijn vader. Hij was begonnen als zelfstandig tuinder op het bedrijf van zijn vader aan de Laan van Soestbergen. Daar werd in de jaren vijftig de stad uitgebreid met de wijk Hoograven. Het bedrijf werd verkocht aan de gemeente. Nog even hebben zij geprobeerd een nieuw bedrijf aan het einde van het Strijkviertel, in de Meern op te bouwen. Het land was er te drassig en mijn vader besloot in dienst te treden van de plantsoendienst.

Ik herinner mij vooral die post op de Prinsesselaan. Vlak naast de begraafplaats Sint Barbara, de rooms-katholieke begraafplaats waar mijn grootouders begraven zijn. Ergens tussen de begraafplaats en het Rosarium zit het hek met daarachter de post. Daar verzamelden zich in de vroege ochtend de mannen van de dienst. Om bijvoorbeeld het Wilhelminapark te gaan onderhouden. Het beeld van Wilhelmina vond ik indrukwekkend.

Het beeld en de eenden. Mijn vader vertelde dat er mensen waren die eendenkuikentjes mee naar huis namen. Omdat zij zo aandoenlijk zijn. Na een tijdje rondgezwommen te hebben in hun eigen badkuip, werden zij teruggebracht naar de vijver. Om vervolgens niet meer door de eigen groep opgenomen te worden. Die eenden nam mijn vader dan voor mij mee naar huis. Eenden uit het park zwommen bij ons in de sloot achter het huis aan het Strijkviertel.

Voordat de mannen van de plantsoendienst aan het werk gingen, werd er eerst koffie gedronken. Koffie die gezet werd in een grote ketel met een flinke percolator. Een ketel die de hele dag warm gehouden werd. Lekker doorgekookt dus. Toch voor mij geen betere koffie, dan die van de post op de Prinsesselaan. Uit school in de stad, op het boni aan de Fockema Andreaelaan, ging ik wel eens langs bij mijn vader. Een bakje troost op de post. Het gebouwtje is inmiddels vervangen door een nieuwer exemplaar. Het heeft een tijd leeg gestaan voordat de huidige bewoners er introkken. Ik woon er vlakbij en kan zo even binnenlopen. Om te zien of de oude percolator de sloop, de leegstand en de kraak heeft overleefd. Nog eens een lekker bakje doorgekookte troost, dat zou toch geweldig zijn?

Agnes Jongerius werd geboren in de Meern, ging naar het Bonifatius College en woont sinds 2002 in Oudwijk. Tussen 2005 en 2012 was ze FNV-voorzitter.

Deze gastcolumn verscheen in de Oostkrant van september 2012

Claudia de Breij

Er zijn van die dingen die altijd hetzelfde moeten blijven. Vaste waarden waar men zich in deze verwarrende tijden aan vast kan klampen. De verzamelde middenstand van de Burgemeester Reigerstraat vormt al jaren zo’n troostrijk baken voor mij. Als ik mijn boodschappen doe, wil ik zwaaien naar de groenteboer, met de kinderen ‘kleine treinen kijken’ in de etalage van Langerak en zelf met een schuin oog checken of de Vooghel al open is.

Maar ja. De groenteboer is verhuisd naar Zeist; de huur in de Reigerstraat schijnt hoger te zijn dan je met frambozen en bloemkolen bij elkaar kunt verdienen, de prachtige winterse Märklin-spoorbaan bij Langerak maakt alweer plaats voor een decoratief geplaceerde klopboormachine (niets dat zo mooi zegt ‘de lente komt eraan’ als een klopboormachine) en de Vooghel is weg. What the fuck?

De Vooghel is weg, zo plompverloren als ik het hier opschrijf is het ook. Het ene moment heb je nog een kroeg die er al een eeuwigheid zit, waar je gelachen hebt en gehuild, waar je te veel hebt gedronken en te weinig hebt nagedacht, waar je verkeringen hebt uitgemaakt en liefdes hebt laten ontluiken en het andere moment heb je een smerige ruit waarachter je oud cafémeubilair en nieuwe zakken cement ontwaart.

De Vooghel. ik kwam er te weinig. En u ook, anders zat hij er nog wel. De Vooghel zat nooit gezellig vol met mooie, gelukkige mensen, zoals je bij Buurten wel ziet. En dat was nou juist zo goed aan de Vooghel. Ik heb er midden jaren 90 eens een oudejaarsavond doorgebracht. Mijn beste vriendin en ik hebben de hele avond pret gehad door van achter in de kroeg te roepen ‘Everybody happy?’ en telkens weer merken dat geen van de zwijgende drinkers aan de bar reageerde.

Buurten is het beste café van de wereld, je kunt er met je kinderen heen, met vrienden, met je ouders. Maar als op de plek waar eens de Vooghel zat nu weer een licht en vrolijk eetcafé komt, holt de wijk achteruit. Er moet toch (minstens) één plek zijn waar je geen verse jus kunt krijgen, waar je niet me je kinderen naartoe gaat, waar af en toe stiekem
een asbak op tafel verschijnt?

Een plek waarvan je vrienden zeggen ‘oi oi, als die allesbrander kon praten…’ een plek waar bier is en voetbal en muziek voor witte mannen, een plek waar je de barman kent en hij jou, een plek waar je altijd wel iemand aan de toog kunt vinden die er nog moedelozer uitziet dan jij?

De Vooghel. Ik mis hem nu al.

Claudia De Breij is cabaretière en woont sinds 1995 in Oudwijk (met een uitstapje naar Lombok tussen 2000 en 2005).

Deze column verscheen in de Oostkrant van september 2011.

Hans Jaap Melissen

Ik woon hier wel, maar soms ook even niet. Dan ben ik als verslaggever op reis in landen waar het oorlog is, net is geweest, of binnenkort gaat worden. is dat nou niet moeilijk of gevaarlijk? ik krijg die vraag vaak. als ik antwoord dat thuiskomen uit een oorlog lastiger is, zie ik altijd dezelfde onbegrijpende blikken. Begrijp mij goed: er is niks met mijn thuisfront aan de Abstederdijk. Of met de rest van Utrecht-Oost. Dat is allemaal dik in orde. Zeer dik.

Maar dat is nou exact het probleem: dat het hier allemaal zo ontzettend in orde is. Zo netjes, beschaafd en uitontwikkeld. Zelfs met sterrenwijk is niks mis. In Syrisch perspectief zult u zeggen. Nee, werkelijk. Als ik ervan baalde om vlakbij die ‘krachtwijk’ te wonen, zou ik het opschrijven. Of het daar vertellen. Ik heb immers een kogelwerend vest …

Goed, er rijdt wel eens iemand tegen het eenrichtingsverkeer in. Een verzetsdaad die meestal smoort in tegemoetkomend verkeer. Of er wordt wel eens een ruitje ingetikt van lege auto’s. Maar echt spannend wil het niet worden. 364 avonden per jaar zouden mijn vriendin en ik in Sterrenwijk durven wandelen zonder zorgen over bermbommen. Op die ene winteravond na misschien.

Vanaf onze frontlinie-positie aan de Abstederdijk kunnen we niet anders dan constateren dat Sterrenwijk nogal ‘2-vazerig’ is. Dus spelen we daar de symmetrie-politie. Bij elk huis dat niet keurig twee bloempotten vergezeld van twee identieke vazen of twee kaarsenstandaards symmetrisch in het raam heeft staan, schrijven wij denkbeeldige bekeuringen uit. De zeldzame keer dat het gebeurt, plegen de bewoners meestal ook het ergst mogelijke vergrijp: je huis niet oranje versieren tijdens deze sportzomer.

Ach, een oorlogsverslaggever op zoek naar spanning heeft het zwaar in Utrecht-Oost. Maar voor melancholie heb ik wel iets gevonden: tegenover het Pieter Baan Centrum is een kleine speelplaats, die vooral bestaat uit een rioolpijp. Als ik echt wanhopig ben, denk ik daar aan de slotscène van de Libië-oorlog. Natuurlijk, het was niet fraai. Maar spannend was het wel. En als u ooit langsrijdt en mij zelfs in die pijp ziet liggen, toeter dan drie keer. Dan weet ik dat u het ook herkent: het geheime Khadafi-monument.

Hans Jaap Melissen (1968) woont sinds 2004 in een voormalig schoolgebouw aan de Abstederdijk. Melissen is freelance radio- en televisieverslaggever, gespecialiseerd in conflictgebieden.

Deze column verscheen in de Oostkrant van juni 2012

Maarten van Rossum

Iedere dag maak ik een wandelingetje in het Wilhelminapark. Het is mooi in alle seizoenen, maar de afgelopen paar weken was het extra mooi vanwege de zonnige herfst die van hogerhand was georganiseerd om ons de natte zomer te doen vergeten. Ook voor het park was ik blij dat de herfst was aangebroken, omdat de zomer zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld tot een ramp­ zalige periode.

Natuurlijk zaten er ook vroeger wel mensen op het gras als het mooi weer was, maar tegenwoordig zitten er bij het minste zonnetje direct duizenden mensen en ziet het er uit als een vluchtelingenkamp. Op zichzelf zou daar nog wel mee te leven zijn als al die parkgebruikers zich aan minimale gedragsregels zouden houden. Die mini­male regels zijn simpel en voor de hand liggend: gemaakte rotzooi wordt netjes weggegooid of mee naar huis genomen en er worden geen barbecuemaaltijden bereid. Die kookactiviteiten veroorzaken namelijk omvangrijke, onaangenaam ruikende rookontwikkeling en grote brandgaten in het gras.

Het park staat helemaal vol met kleine afvalbakjes en ook grote afvalbakken, maar de modale gebruiker gooit zijn rommel gewoon ter plaatse op de grond. dat geldt in het bijzonder voor de grote groepen hanggroepjongeren die er in het donker bijeenkomen en voor de alcoholverslaaf­den die er hun ruime vrije uren door­ brengen. Het gevolg van al deze zomerse activiteiten is dat het park er dagelijks verslonsd en intens armoedig bij ligt. Al deze eters en drinkers dienen geweerd te worden. Ja, je mag er zitten, maar als je je evident niet kunt gedragen, ga dan ergens anders rommel maken.

Daarmee ben ik nog niet aan het eind van mijn klachten. Er zijn nog twee zaken die ik als parkwandelaar graag beëindigd zou zien. Dat is in de eerste plaats het eeuwige gevoetbal op het grote grasveld in het zuidelijke deel van het park. Dat mag dan een speelweide heten, het is geen voetbalveld. Het is de dood voor het gras! Tenslotte is er dan nog de gemeente zelf, die te pas en te onpas vergunning geeft om er reusachtige tenten op te stellen waarin meestal een ongekende herrie wordt gemaakt. Ook daar is het park mijns inziens niet voor bestemd.

Het is schitterend, een werkelijk sieraad voor de buurt, maar het wordt systematisch en gruwelijk misbruikt op een wijze die schadelijk is voor het voortbestaan van het park!

Maarten van Rossem is historicus en Amerikanist en bekend door zijn vele optredens in de media. Daarnaast heeft hij tegenwoordig zijn eigen gLossy ‘Maarten!’. Hij woont aan de Frans Halsstraat en Wandelt dagelijks door het Wilhelminapark.

Deze column verscheen in de Oostkrant van december 2011.

St. Antonius Gasthuis

De Prins Hendriklaan is een weg vol monumenten. Niet ver van het Rietveld-Schröderhuis en de oude Kromhout Kazerne staat het monumentale pand van het voormalige St. Antonius Ziekenhuis, in 1910 gesticht als Katholiek gasthuis met 150 bedden. Het hoofdgebouw verrees midden in een toen nog verlaten weiland achter het in 1898 geopende Wilhelminapark. De Schildersbuurt moest nog gebouwd worden. In 1927 werd het hoofdgebouw uitgebreid met twee paviljoens aan de achterzijde (zie plattegrond). Op de foto uit 1930 is te zien hoe de hoofdingang aan de Prins Hendriklaan lag. De ziekenauto reed zo het terrein op.

Liefdevolle zorg
De grond voor het gasthuis was in 1903 aangekocht door de Utrechtse aartsbisschop Monseigneur van de Wetering. Tot ver in de 20ste eeuw behield het gasthuis een katholieke signatuur. In een nis van de gevel staat nog altijd een beeld van de naamgever: Antonius van Padua. De patiëntenzorg kwam in de handen van de Zusters der Liefde uit Tilburg die een mensgerichte verzorging voorstonden, waarmee het gasthuis zich onderscheidde van de stadsziekenhuizen. Dat trok ook niet-katholieken patiënten (lees: protestanten) waarmee het gasthuis uitgroeide tot een ziekenhuis voor iedereen.

Behoud hoofdgebouw
In 1949 verschoof de hoofdingang naar de Jan van Scorelstraat 2 zodat patiënten sneller de nieuwe poliklinieken aan de achterkant konden bereiken. Men sprak voortaan van het Antonius Ziekenhuis. In 1983 verhuisde het Antonius – inmiddels wereldwijd vermaard om de complexe (open)hart- en longoperaties – naar Nieuwegein. Alle (buiten)ruimtes waren volgebouwd en het ziekenhuis barstte simpelweg uit haar voegen. Paviljoens en de kapel werden vervolgens gesloopt om ruimte te maken voor het nieuw te bouwen revalidatiecentrum De Hoogstraat. Het oorspronkelijke hoofdgebouw langs de Prins Hendriklaan – inmiddels een gemeentelijk monument – bleef dankzij volhardende protestacties behouden en kwam in handen van Wonen-2000 (nu woningcorporatie Bo-Ex) die het ombouwde tot appartementencomplex met sociale huur, het huidige Antoniushof.

Lees meer in de éénmalige uitgave uit 2017 Antoniushof, een monument in Utrecht Oost.

Buurt: Schildersbuurt | kaart
Foto: Het Utrechts Archief 1930

De St. Antoniuskapel achter het hoofdgebouw in 1910 – Het Utrechts Archief

Uitkomst

Een nieuwe muurschildering op de hoek van de Oosterspoorbaan en de Abstederdijk, gemaakt door kunstenaar Munir de Vries op verzoek van MasterPeace. Eerder dit jaar kregen jongeren van het verderop gelegen Bonifatius College een grafitti-workshop met thema ‘Stad Zonder Muren’. Munir was daar gastdocent en verwerkte zijn ervaringen in dit kunstwerk.

Stap in het licht
“Tijdens de workshop heb ik uitgebreid kunnen werken en praten met de leerlingen”, vertelt Munir. “De Utrecht Pride hield hun erg bezig, ze vinden het belangrijk dat iedereen zichzelf durft te laten zien. Daar ontstond het idee voor deze muurschildering: een persoon (m/v) die voorzichtig het licht in stapt, de buitenwereld in. Met de titel: Uitkomst.”

Knipoog naar de overkant
De plek is een bijzondere, de zijgevel ligt ietwat verscholen achter het groen van Park Oosterspoorbaan. “Ik woon in de Binnenstad, maar kom hier vaak, hardlopend, of met de kano via de Minstroom. Daarom stelde ik zélf deze muur voor. De ruimte om de schildering heen zal begroeid raken, de pandeigenaar gaat daarvoor een geveltuin aanplanten. Daarmee gaat het beeld nog meer op in deze prachtige groene omgeving. De kleuren passen nu natuurlijk perfect bij het herfstseizoen. En een detail voor wie het wil zien: aan de overkant zit op de woning van Alice Kan een muurschildering met de titel Uitzicht. Daar kijkt iemand nieuwsgierig door het sleutelgat. Uitkomst en Uitzicht, zullen hun blikken elkaar kruisen?”

Maker: Munir de Vries @2022
Locatie: Abstederdijk 157

Munir aan het werk
Munir aan het werk tijdens de workshop op het Boni