Categoriearchief: columns

Agnes Jongerius

‘De post’ op de Prinsesselaan, dat is mijn oudste band met Oost. Het was een houten gebouwtje van de plantsoenendienst. Daar werkte mijn vader. Hij was begonnen als zelfstandig tuinder op het bedrijf van zijn vader aan de Laan van Soestbergen. Daar werd in de jaren vijftig de stad uitgebreid met de wijk Hoograven. Het bedrijf werd verkocht aan de gemeente. Nog even hebben zij geprobeerd een nieuw bedrijf aan het einde van het Strijkviertel, in de Meern op te bouwen. Het land was er te drassig en mijn vader besloot in dienst te treden van de plantsoendienst.

Ik herinner mij vooral die post op de Prinsesselaan. Vlak naast de begraafplaats Sint Barbara, de rooms-katholieke begraafplaats waar mijn grootouders begraven zijn. Ergens tussen de begraafplaats en het Rosarium zit het hek met daarachter de post. Daar verzamelden zich in de vroege ochtend de mannen van de dienst. Om bijvoorbeeld het Wilhelminapark te gaan onderhouden. Het beeld van Wilhelmina vond ik indrukwekkend.

Het beeld en de eenden. Mijn vader vertelde dat er mensen waren die eendenkuikentjes mee naar huis namen. Omdat zij zo aandoenlijk zijn. Na een tijdje rondgezwommen te hebben in hun eigen badkuip, werden zij teruggebracht naar de vijver. Om vervolgens niet meer door de eigen groep opgenomen te worden. Die eenden nam mijn vader dan voor mij mee naar huis. Eenden uit het park zwommen bij ons in de sloot achter het huis aan het Strijkviertel.

Voordat de mannen van de plantsoendienst aan het werk gingen, werd er eerst koffie gedronken. Koffie die gezet werd in een grote ketel met een flinke percolator. Een ketel die de hele dag warm gehouden werd. Lekker doorgekookt dus. Toch voor mij geen betere koffie, dan die van de post op de Prinsesselaan. Uit school in de stad, op het boni aan de Fockema Andreaelaan, ging ik wel eens langs bij mijn vader. Een bakje troost op de post. Het gebouwtje is inmiddels vervangen door een nieuwer exemplaar. Het heeft een tijd leeg gestaan voordat de huidige bewoners er introkken. Ik woon er vlakbij en kan zo even binnenlopen. Om te zien of de oude percolator de sloop, de leegstand en de kraak heeft overleefd. Nog eens een lekker bakje doorgekookte troost, dat zou toch geweldig zijn?

Agnes Jongerius werd geboren in de Meern, ging naar het Bonifatius College en woont sinds 2002 in Oudwijk. Tussen 2005 en 2012 was ze FNV-voorzitter.

Deze gastcolumn verscheen in de Oostkrant van september 2012

Claudia de Breij

Er zijn van die dingen die altijd hetzelfde moeten blijven. Vaste waarden waar men zich in deze verwarrende tijden aan vast kan klampen. De verzamelde middenstand van de Burgemeester Reigerstraat vormt al jaren zo’n troostrijk baken voor mij. Als ik mijn boodschappen doe, wil ik zwaaien naar de groenteboer, met de kinderen ‘kleine treinen kijken’ in de etalage van Langerak en zelf met een schuin oog checken of de Vooghel al open is.

Maar ja. De groenteboer is verhuisd naar Zeist; de huur in de Reigerstraat schijnt hoger te zijn dan je met frambozen en bloemkolen bij elkaar kunt verdienen, de prachtige winterse Märklin-spoorbaan bij Langerak maakt alweer plaats voor een decoratief geplaceerde klopboormachine (niets dat zo mooi zegt ‘de lente komt eraan’ als een klopboormachine) en de Vooghel is weg. What the fuck?

De Vooghel is weg, zo plompverloren als ik het hier opschrijf is het ook. Het ene moment heb je nog een kroeg die er al een eeuwigheid zit, waar je gelachen hebt en gehuild, waar je te veel hebt gedronken en te weinig hebt nagedacht, waar je verkeringen hebt uitgemaakt en liefdes hebt laten ontluiken en het andere moment heb je een smerige ruit waarachter je oud cafémeubilair en nieuwe zakken cement ontwaart.

De Vooghel. ik kwam er te weinig. En u ook, anders zat hij er nog wel. De Vooghel zat nooit gezellig vol met mooie, gelukkige mensen, zoals je bij Buurten wel ziet. En dat was nou juist zo goed aan de Vooghel. Ik heb er midden jaren 90 eens een oudejaarsavond doorgebracht. Mijn beste vriendin en ik hebben de hele avond pret gehad door van achter in de kroeg te roepen ‘Everybody happy?’ en telkens weer merken dat geen van de zwijgende drinkers aan de bar reageerde.

Buurten is het beste café van de wereld, je kunt er met je kinderen heen, met vrienden, met je ouders. Maar als op de plek waar eens de Vooghel zat nu weer een licht en vrolijk eetcafé komt, holt de wijk achteruit. Er moet toch (minstens) één plek zijn waar je geen verse jus kunt krijgen, waar je niet me je kinderen naartoe gaat, waar af en toe stiekem
een asbak op tafel verschijnt?

Een plek waarvan je vrienden zeggen ‘oi oi, als die allesbrander kon praten…’ een plek waar bier is en voetbal en muziek voor witte mannen, een plek waar je de barman kent en hij jou, een plek waar je altijd wel iemand aan de toog kunt vinden die er nog moedelozer uitziet dan jij?

De Vooghel. Ik mis hem nu al.

Claudia De Breij is cabaretière en woont sinds 1995 in Oudwijk (met een uitstapje naar Lombok tussen 2000 en 2005).

Deze column verscheen in de Oostkrant van september 2011.

Hans Jaap Melissen

Ik woon hier wel, maar soms ook even niet. Dan ben ik als verslaggever op reis in landen waar het oorlog is, net is geweest, of binnenkort gaat worden. is dat nou niet moeilijk of gevaarlijk? ik krijg die vraag vaak. als ik antwoord dat thuiskomen uit een oorlog lastiger is, zie ik altijd dezelfde onbegrijpende blikken. Begrijp mij goed: er is niks met mijn thuisfront aan de Abstederdijk. Of met de rest van Utrecht-Oost. Dat is allemaal dik in orde. Zeer dik.

Maar dat is nou exact het probleem: dat het hier allemaal zo ontzettend in orde is. Zo netjes, beschaafd en uitontwikkeld. Zelfs met sterrenwijk is niks mis. In Syrisch perspectief zult u zeggen. Nee, werkelijk. Als ik ervan baalde om vlakbij die ‘krachtwijk’ te wonen, zou ik het opschrijven. Of het daar vertellen. Ik heb immers een kogelwerend vest …

Goed, er rijdt wel eens iemand tegen het eenrichtingsverkeer in. Een verzetsdaad die meestal smoort in tegemoetkomend verkeer. Of er wordt wel eens een ruitje ingetikt van lege auto’s. Maar echt spannend wil het niet worden. 364 avonden per jaar zouden mijn vriendin en ik in Sterrenwijk durven wandelen zonder zorgen over bermbommen. Op die ene winteravond na misschien.

Vanaf onze frontlinie-positie aan de Abstederdijk kunnen we niet anders dan constateren dat Sterrenwijk nogal ‘2-vazerig’ is. Dus spelen we daar de symmetrie-politie. Bij elk huis dat niet keurig twee bloempotten vergezeld van twee identieke vazen of twee kaarsenstandaards symmetrisch in het raam heeft staan, schrijven wij denkbeeldige bekeuringen uit. De zeldzame keer dat het gebeurt, plegen de bewoners meestal ook het ergst mogelijke vergrijp: je huis niet oranje versieren tijdens deze sportzomer.

Ach, een oorlogsverslaggever op zoek naar spanning heeft het zwaar in Utrecht-Oost. Maar voor melancholie heb ik wel iets gevonden: tegenover het Pieter Baan Centrum is een kleine speelplaats, die vooral bestaat uit een rioolpijp. Als ik echt wanhopig ben, denk ik daar aan de slotscène van de Libië-oorlog. Natuurlijk, het was niet fraai. Maar spannend was het wel. En als u ooit langsrijdt en mij zelfs in die pijp ziet liggen, toeter dan drie keer. Dan weet ik dat u het ook herkent: het geheime Khadafi-monument.

Hans Jaap Melissen (1968) woont sinds 2004 in een voormalig schoolgebouw aan de Abstederdijk. Melissen is freelance radio- en televisieverslaggever, gespecialiseerd in conflictgebieden.

Deze column verscheen in de Oostkrant van juni 2012

Maarten van Rossum

Iedere dag maak ik een wandelingetje in het Wilhelminapark. Het is mooi in alle seizoenen, maar de afgelopen paar weken was het extra mooi vanwege de zonnige herfst die van hogerhand was georganiseerd om ons de natte zomer te doen vergeten. Ook voor het park was ik blij dat de herfst was aangebroken, omdat de zomer zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld tot een ramp­ zalige periode.

Natuurlijk zaten er ook vroeger wel mensen op het gras als het mooi weer was, maar tegenwoordig zitten er bij het minste zonnetje direct duizenden mensen en ziet het er uit als een vluchtelingenkamp. Op zichzelf zou daar nog wel mee te leven zijn als al die parkgebruikers zich aan minimale gedragsregels zouden houden. Die mini­male regels zijn simpel en voor de hand liggend: gemaakte rotzooi wordt netjes weggegooid of mee naar huis genomen en er worden geen barbecuemaaltijden bereid. Die kookactiviteiten veroorzaken namelijk omvangrijke, onaangenaam ruikende rookontwikkeling en grote brandgaten in het gras.

Het park staat helemaal vol met kleine afvalbakjes en ook grote afvalbakken, maar de modale gebruiker gooit zijn rommel gewoon ter plaatse op de grond. dat geldt in het bijzonder voor de grote groepen hanggroepjongeren die er in het donker bijeenkomen en voor de alcoholverslaaf­den die er hun ruime vrije uren door­ brengen. Het gevolg van al deze zomerse activiteiten is dat het park er dagelijks verslonsd en intens armoedig bij ligt. Al deze eters en drinkers dienen geweerd te worden. Ja, je mag er zitten, maar als je je evident niet kunt gedragen, ga dan ergens anders rommel maken.

Daarmee ben ik nog niet aan het eind van mijn klachten. Er zijn nog twee zaken die ik als parkwandelaar graag beëindigd zou zien. Dat is in de eerste plaats het eeuwige gevoetbal op het grote grasveld in het zuidelijke deel van het park. Dat mag dan een speelweide heten, het is geen voetbalveld. Het is de dood voor het gras! Tenslotte is er dan nog de gemeente zelf, die te pas en te onpas vergunning geeft om er reusachtige tenten op te stellen waarin meestal een ongekende herrie wordt gemaakt. Ook daar is het park mijns inziens niet voor bestemd.

Het is schitterend, een werkelijk sieraad voor de buurt, maar het wordt systematisch en gruwelijk misbruikt op een wijze die schadelijk is voor het voortbestaan van het park!

Maarten van Rossem is historicus en Amerikanist en bekend door zijn vele optredens in de media. Daarnaast heeft hij tegenwoordig zijn eigen gLossy ‘Maarten!’. Hij woont aan de Frans Halsstraat en Wandelt dagelijks door het Wilhelminapark.

Deze column verscheen in de Oostkrant van december 2011.

Saskia van Dokkum

Pak een topografische kaart en zoom een beetje uit boven onze wijk. Tussen Oost en Bunnik, Zeist en De Bilt ligt een smalle groene zone. Zoom wat verder uit en je ziet dat deze zone helemaal van het Kromme Rijn gebied doorloopt naar de Loosdrechtse Plassen. Doorsneden door de A28, Utrechtseweg en Biltse Rading. Desondanks is er volop natuur.

Ooit was er weinig aan de hand voor de reeën en de dassen aan de oostkant van Utrecht. Waterlinieforten en uitgestrekte landgoederen zoals Amelisweerd zorgden ervoor dat Oost niet vastgroeide aan de buurgemeenten en er voor de dieren leefruimte overbleef. Wegen waren nog geen onneembare barrières. Dat veranderde toen de A28 openging, de provinciale wegen drukker werden en projectontwikkelaars begerig keken naar zoveel open ruimte.  

Voor Utrechts Landschap aanleiding om zoveel mogelijk grond aan te kopen en te pleiten voor faunapassages om deze van elkaar afgesneden natuurgebieden weer met elkaar te verbinden. Het eerste ecoduct kregen we als het ware in de schoot geworpen toen de afslag Zeist-west al min of meer was aangelegd, maar zo omstreden was, dat ‘ie niet werd afgemaakt. Onder de A28 loopt nu een enorm brede ecopassage die volop gebruikt wordt door grote en kleinere dieren. De passages onder de Utrechtseweg en de Biltse Rading kostten meer moeite. Maar de aanhouder wint. Na vijfentwintig jaar is de kogel door de kerk en komen er ook tunnels onder deze wegen die samen met andere faunapassages een netwerk vormen dat dieren volop gebruiken. Het is fascinerend om de sporen te volgen van een das die voorzien is van een zendertje.

Ook minder bekende gebieden in de groene zone worden zo verbonden. Zoals landgoed Oostbroek, waar op een zonnige dag ringslangen zich opwarmen op de rand van een voormalige arm van de Kromme Rijn. Of landgoed Sandwijck, zo rustig dat er ook overdag nog wel eens ree te zien is of, met wat meer geluk, een das. Fiets naar de Hoogkampse Plas, een vogelparadijs aan de noordkant van de Biltse Rading achter fort Voordorp. Kijker mee! En besef: dit is allemaal onze achtertuin. Laten we daar samen goed voor zorgen en de natuur de ruimte geven.

Saskia van Dockum woont in Wilhelminaparkbuurt en is directeur-rentmeester bij Stichting Utrechts Landschap www.utrechtslandschap.nl  (ook voor wandelroutes)

Deze column verscheen in de Oostkrant van juni 2018

Berthold Gunster

Langs deze weg wil ik een oproep doen aan alle ondernemers, bestuurders en bewoners van Oost. Deze oproep wil ik beginnen met twee recente kranten-berichten. Ten eerste: van alle aardbewoners zitten Nederlanders het meest in de auto. Gemiddeld zo’n 40 minuten per dag. Ten tweede: de filedruk in 2015 is in Nederland met meer dan 25% toegenomen. In de top 10 van grootste knelpunten staan twee wegen die zich tegen Oost aanschurken, de A28 bij Rijnsweerd en de A27 langs de hele oostrand van de stad.

Uit ervaring weet ik dat als je in de spits vanuit Oost via de Waterlinieweg de stad wilt verlaten, je vaak meer tijd nodig hebt om de stad uit te komen dan voor de rest van je reis. Twee kilometer kruipen. Oost. Zo vitaal als het centrum van het land is, zo stroperig is zijn verkeer. Een kloppend hart, dichtgeslibd met auto’s. Moet dat anders? Mij lijkt van wel. We zijn toch niet geboren om een groot deel van ons leven in de file te staan!?

Vandaar mijn oproep. Ik zou je willen vragen om te doen wat wij als Utrechtse onderneming met Omdenken – we zitten aan de Oudegracht naast het voormalige Tivoli – ook gedaan hebben: bij voorkeur personeel aannemen dat in Utrecht woont. Is dat moeilijk? Nee.

Integendeel. In onze stad wonen de meest briljante, creatieve, enthousiaste mensen. Hoogopgeleid. Ambitieus. Vakkundig. Op elk werk- en denkniveau. Onze medewerkers wonen dan ook, net als wijzelf, op een steenworpafstand van het werk. Met de fiets kunnen we dagelijks komen en gaan. Hoe dat is? Dat is geweldig! Aan het eind van de dag bij- voorbeeld blijft iedereen makkelijk even hangen. Voor een bezoek aan huisarts, school of ziekenhuis hoeft geen aparte vrije dag opgenomen te worden, informele contacten naast het werk ontstaan als vanzelfsprekend en – waar het allemaal om begonnen was – we leveren op deze manier een positieve bijdrage aan het verminderen van de filedruk in en rond de stad.

Natuurlijk is niet iedereen beleidsmaker. Dat realiseer ik me. Maar wat voor personeel aannemen geldt, gaat natuurlijk ook op voor solliciteren of een opleiding volgen. Kies bij voorkeur voor Utrecht. Waarom elke dag een stad verlaten waar het zo heerlijk toeven is?! Doe het desnoods uit eigenbelang. Elke dag als ik op de fiets over de Rubens- en Venuslaan naar mijn werk peddel en de eindeloze rij voortkruipende auto’s aanschouw, prijs ik me gelukkig met mijn relatief duizelingwekkende snelheid.

Berthold Gunster (1959) woont in de Krommerijnbuurt. Hij is grondlegger van Omdenken. Zijn gedachtegoed verspreidt hij als schrijver, spreker en theatermaker.

Deze column verscheen in de Oostkrant van juni 2016.