Het buurtje dat tussen het Spoorwegmuseum en de Maliesingel ligt noemt zich simpelweg Tussen Spoor en Singel. Door de hoge gevels en grote lindebomen is het aan de donkere kant, maar de sfeer is er prima. Bewoner Raoul Hennekam is min of meer de buurthistoricus. Hij heeft de ontstaansgeschiedenis van de buurt in detail, maar op een zeer lezenswaardige wijze beschreven met veel foto’s, kaarten en de nodige anekdotes. “In de coronatijd had ik alle tijd om in de archieven te duiken. Erg leuk en vooral leerzaam! Eeuwenlang was dit een zeer vruchtbaar hoveniersgebied, de ‘Goudoever’ in de volksmond. De eerste bewoners die ik heb getraceerd waren Gheryt Mastick ende seinen echten wive Liesbetten die hier in 1412 een appelboomgaard pachtten.”
Oosterstation “Met de aanleg van de Maliebaan in 1637 hier verderop veranderde dit gebied langzaam van tuindersgebied naar recreatiegebied. Toen in 1874 de Oosterspoorbaan richting Hilversum en Amsterdam aangelegd werd met als pronkstuk het Oosterstation (later hernoemd tot Maliebaanstation en sinds 1954 Spoorwegmuseum), ontstond hier een vervoersknooppunt. Rond 1900 lag aan het stationsplein ook de remise van de Utrechtse paardentram. Op de luchtfoto uit 1927 zie je links de langgerekte stal met puntdak. De huizenblokken voor het plein stammen uit de periode 1900 -1908. Leuk detail: Johan de Wittstraat nummer 5 is het allereerste SSH studentenhuis.”
De buurt rond het Oosterstation in 1927. Achter het station het nog lege terrein (driehoek) waar in 1937 Speeltuin De Bloesem werd aangelegd – Foto: Het Utrechts Archief
Nos Jungunt Rosae (‘de rozen verenigen ons’), de eerste rozenvereniging van Nederland, vroeg in 1910 aan het stadsbestuur om bij het eind negentiende eeuw geopende Wilhelminapark een openbaar rozenpark aan te leggen, het Rosarium. Zulke parken waren in omringende landen in opkomst. Voor een terrein van circa één hectare zou de vereniging van kwekers een plan maken en vervolgens de rozen leveren, aanplanten en onderhouden. Tuinarchitect Denier van der Gon ontwierp het hofje met elf vakken en 144 bedden met ongeveer 150 rozensoorten. Een levend en vooral kleurrijk kunstwerk, met in het midden een fontein. Het Rosarium werd op 7 juni 1913 officieel geopend. Op zondagen melden zich 400 bezoekers per half uur, uit alle rangen en standen. Velen kwamen vanuit de binnenstad met de nieuwe tramlijn 2. Het park was een trekpleister van formaat! Parkwachters leidden alles en iedereen in goede banen.
Uitstalkast De rozenkwekers gebruikten het Rosarium als een soort uitstalkast, waarmee ze reclame maakten voor hun producten. In de aanbevelingsbrief stond: ‘Dan weet men (de consument) met zekerheid, dat de daarop uitgeplante exemplaren rozensoorten zijn, die na deskundig onderzoek blijk gegeven hebben aan de eischen van bodem en klimaat te voldoen.’
Bedreigd door wegenbouw In 1930 wilde de stad een invalsweg naar de binnenstad dwars door het Rosarium aanleggen, het plan Berlage. Na heftige discussies in de gemeenteraad kreeg uiteindelijk de Biltstraat deze (twijfelachtige) eer. Later zou mogelijk ook de nieuwe Stolberglaan doorgetrokken worden door het Rosarium, maar ook die plannen sneuvelden dankzij protest van omwonenden. Zelfs de zeer strenge winter van 1939 kreeg het rosarium niet klein, ook al sneuvelde 90 procent van de rozen.
Zwarte bladzijden De Duitse bezetter sloot in 1941 het rozenpark voor Joden. Een houten bord onder de toegangspoort maakte duidelijk dat het genieten van rozen voortaan uitsluitend aan ariërs was voorbehouden … Aan het einde van de bezetting voltrok zich nog een tragedie: Het Drama bij het Rosarium: tien mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten sneuvelden in een vuurgevecht met terugtrekkende Duitse militairen op een steenworp afstand van de rozentuin. Een plaquette herinnert nog aan deze bloederige schietpartij.
Gemeentelijk monument Tot 1957 had de vereniging het Rosarium in bruikleen. Daarna ging het onderhoud over in handen van de gemeente. Die beperkte het aantal rozensoorten, maar gaf het Rosarium wel de status van gemeentelijk monument. Buurtbewoner den Hartog, auteur van het jubileumboekje ‘100 jaar Utrechts Rosarium’ schreef in 2013 een uitgebreid artikel in het magazine Oud Utrecht ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Rosarium.
Gemeentelijke plantsoenendienst aan het werk in 1959 – Het Utrechts ArchiefOorspronkelijk ontwerp van Donier van der GonHet verbodsbord dat de bezetter in september 1941 ophing onder de toegangspoort van het Rosarium
Wéér geen Piekenkermis! In 2020 en 2021 was corona de boosdoener, nu kreeg de organisator het verplichte verkeersplan niet rond. Het was al een lastige opgave, want het opgeknapte Malieblad biedt weinig ruimte meer voor botsauto’s en draaimolens. De organisator betwijfelt of de Piekenkermis nog toekomst heeft, omdat de Maliebaan zelf ook op de schop gaat. Komt daarmee een einde aan de eeuwenoude, roemruchte Utrechtse kermistraditie?
Kerkemis Kermis komt voort uit (middeleeuwse) kerkwijdingen en jaarmarkten, uit handel en heiligheid zou je kunnen zeggen. Het woord kermis is een verbastering van kerkemis, de speciale inwijdingsmis van een nieuwe kerk. De eerste kerkemis was in 1023, duizend jaar geleden, bij de opening van de St Maartenskerk in wat nu de binnenstad noemen. Tot aan de Eerste Wereldoorlog kende Utrecht een jaarlijkse kermis, hoewel de druk al jaren toenam om het feest af te schaffen vanwege het ‘onzedelijke, woeste en onbeschaafde’ gedrag van de bezoekers. Hetgeen uiteindelijk geschiedde.
Een piek per ritje Pas in 1988 blies de kermisprofessor Jansen de traditie nieuw leven in, toen onder de naam Utrecht Kerkestad gevierd werd dat vijf kerken in de binnenstad waren gerestaureerd. Men zocht een prachtige locatie (de Maliebaan) en stelde de ritprijzen vast op één piek (gulden) om het feest toegankelijk te houden voor iedere Utrechter. De (bij)naam Piekenkermis was geboren.
Hoveniersmaandag De Piekenkermis heeft haar rituelen. Op de zondag is de kermis-mis op de botsautobaan: de auto’s gaan aan de kant, de Zusters Augustinessen delen hosties uit en brengen liederen ten gehore. Aan het eind van de kermisweek is de jaarmarkt op de Reiger- en Nachtegaalstraat. Alleen een officiële Hoveniersmaandag ontbreekt. Dat was de dag waarop de tuindersknechten en dienstmeiden hun jaarloon kregen en op de kermis uit hun bol gingen, tot afgrijzen van de nette burgerij.
De Utrechtsche Asphaltfabriek kreeg in 1889, toen nog onder de naam firma Stein en Takken, een vergunning voor een asfaltfabriek tussen de Kromme Rijn en de Gansstraat. Gijsgert Takken (1862-1929) was een handelaar in brandstoffen, Max Stein (1861-1892) een zoon van een Duitse asfaltfabrikant. De Gansstraat was als uitvalsweg naar Bunnik en Wijk bij Duurstede een gunstige vestigingsplek voor industriële bedrijven. Zo zaten naast de asfaltfabriek ook dechouthandel Kivit, een aantal garagebedrijven en meerdere smederijen. Deze asfaltfabriek wordt vaak verward met de concurrent de Eerste Nederlandse Asphaltfabriek, later Gurtzgen & Van Straaten, aan de Zonstraat. Deze firma werd opgericht door de Duitser August Gurtzgen, de schoonvader van de jong overleden oprichter Max Stein.
Groot fabrieksterrein Stein en Takken maakte voornamelijk asfaltpapier (dakbedekking) uit steenkoolteer, een restproduct van de grote gemeentelijke gasfabriek die stond waar nu het Griftpark ligt. Transport ging via de Stadsbuitengracht en de Kromme Rijn. De asfaltfabriek had als bijproducten naphtaline, parafinelak en creoline. Het fabrieksterrein was groot met enorme tanks voor teeropslag, vier distilleerketels, koelbakken, draaiketels voor de productie van asfaltpapier, eigen watertoren en magazijnen voor opslag. Eén van de magazijnen, het witte depotgebouw aan Gansstraat 132 (bouwjaar 1906), staat nog overeind. Het is tegenwoordig een woonhuis.
Verwoestende brand In 1918 brandde de fabriek grotendeels af. Een verslaggever meldde dat zelfs ‘de rivier in brand stond’. Grote angst was dat de vlammen over zouden slaan naar omliggende bedrijven en de naburige gevangenis. Het gevolg was een enorme bodemvervuiling tot wel 13 meter diep. Het grondwater was zelfs tot op 50 meter vervuild. Sindsdien reinigde een speciaal gebouwde zuiveringsinstallatie aan het Tolsteegplantsoen jarenlang het grondwater. Tot op de dag van vandaag is het terrein opgenomen in het bodemsaneringsprogramma van de gemeente Utrecht en wordt jaarlijks gecontroleerd. Op het gesaneerde terrein verrees een nieuwe woonwijk met onschuldig klinkende straatnamen als Fuut- en IJsvogelhof.
Sluiting en sanering Teerasfalt werd eind 20ste eeuw verboden en vervangen door asfalt op basis van aardolie (bitumen). De fabriek sloot haar deuren in 1934. Alleen een depot voor opslag en verkoop bleef in bedrijf tot 1981. Op het voormalige fabrieksterrein liggen nu de Eendstraat en IJsvogelhof.
Afbeelding uit 1913, helemaal links het bewaard gebleven witte depotgebouw. Om de fabriek imposanter te laten lijken is een breed perspectief gekozen en de Kromme Rijn afgebeeld als imposante rivier – Foto: Het Utrechts ArchiefHet resterende deel van het witte depotgebouw – Foto: Het Utrechts ArchiefDe brand in 1918 – Foto Het Utrechts Archief
Verscholen tussen de Waterlinieweg en de Frederik Hendrikstraat, zichtbaar vanaf de Rembrandtkade, ligt het natuurgebied de Zilveren Schaats, ruim 2 ha groot. Het is vernoemd naar de oude schaatsclub langs de watergang. Een oase van rust te midden van de stedelijke hectiek.
Gedekte weg De militaire verbindingsweg tussen de Fort De Bilt (bij de Berekuil) en Fort Vossegat (nu: Kromhoutkazerne) kreeg in 1876 aan de oostkant een drie meter hoge wal, het werd een zogenaamd gedekte weg. Soldaten konden zich voortaan veilig tussen de forten verplaatsen. De Genie groef de aarde ter plekke uit. De 300 meter lange ‘kuil’ die zo ontstond liep vol grondwater en vormde in koude winters de perfecte ijsbaan. Hoge militairen en notabelen uit de stad richtten in 1879 ter plekke een ijsclub op: de Zilveren Schaats, die tot de oorlogsjaren actief bleef.
Ridderschapsvaart Minder bekend is dat een ander, eeuwenoud water het natuurgebied in de volle lengte doorsnijdt: de Ridderschapsvaart. Dit kanaal werd in 1661 uitgegraven om de Biltsche Vaart en Minstroom te verbinden. Zo konden trekschuiten vanuit Zeist en De Bilt zand naar de drassige hoveniersgronden van Abstede varen en mest retour nemen om de schrale Biltse gronden te verrijken.
Waterlinieweg Met de aanleg in 1942 van Rijksweg 22, later Waterlinieweg, werd de Ridderschapsvaart deels gedempt. Door de watergang van de Zilveren Schaats uit te graven en aan te sluiten op de Biltsche Grift en de Minstroom, bleef de aftakking bij Rijnsweerd van de Kromme Rijn verbonden met de singels.
Ecologisch beheer De voormalige militaire weg en het omliggende terrein bleef na het ontmantelen van de Hollandse Waterlinie decennia lang onberoerd. Dat was zeer gunstig voor de natuurontwikkeling. Sinds 1996 beheert de bewonersvereniging de Zilveren Schaats het natuurgebied in samenwerking met gemeente en waterschap, daarbij geholpen door een kleine kudde Maaasduinschapen. Het terrein is nog altijd besloten gebied, maar geïnteresseerden kunnen via excursies en open dagen kennis maken het historische natuurgebied.
Waar het oude Oosterspoor de Gansstraat en Koningsweg doorkruist staat een wit gebouw. Daarin huizen nu o.a. het Rode Kruis en de tweedehands boekenwinkel BooksForLife. Het pand kent tot in de jaren 70 een rijke, industriële historie.
Industrieel Oost In 1911 verhuisde de machinefabriek Jansen & Sutorius vanuit de (krappe) Binnenstad naar de Koningsweg. In dit tuindersgebied was voldoende ruimte. Bovendien was de bereikbaarheid goed zo in de oksel van de Kromme Rijn en het Oosterspoor. De firma leverde o.a. pompen en tapinstallaties aan brouwerijen, distillateurs, likeurstokers etc. De fabriek groeide snel en breidde in rap tempo uit met eigen bank- en plaatwerkers, schilders, gieters en slijpers, kortom alle industriële ambachten die een toonaangevende machinemaker nodig had. De markten breidden zich uit naar de opkomende zuivelindustrie en bottelaars van mineraalwater (met prik) met o.a. volautomatische reinigingsmachines.
Sluiting In 1952 ging de fabriek samenwerken met machinefabriek Stork, die in 1963 Jansen & Sutorius in zijn geheel overnam. Het industriële conglomeraat, dat eerder in 1954 het Utrechtse Werkspoor had overgenomen, fuseerde en rationaliseerde verder, met als gevolg dat de fabriek aan de Koningsweg in 1977 gesloten werd. Zo maakte na de tuinders ook de industrie plaats voor woningbouw in Oost.
Jansen & Sutorius (later Stork) fabriek in 1948. Het Oosterspoor doorkruist de Gansstraat en de Koningsweg, rechtsboven de Kranenburg (verhoogde) stellingmolen. Het water dat tussen spoorbaan en fabriek stroomt en zijn loop vervolgt langs de Gansstraat is de grotendeels gedempte Oudwulverwetering – Het Utrechts Archief
Sterrenwijk was oorspronkelijk een woningwetwijk uit het begin van de 20e eeuw, ingesloten tussen de Oosterspoorbaan, de Kromme Rijn en de Abstederdijk. De 375 witte noodwoningen, gebouwd vanaf 1918, hadden door de snelbouw (door ongeschoolde arbeidskrachten) en gebruik van lichte materialen als drijfsteen slechts een beoogde levensduur van vijfentwintig jaar. Het volksbuurtje werd populair bij grote arbeidersgezinnen vanwege de goedkope, ruime woningen.
Straatleven Na de tweede wereldoorlog verkeerden de inmiddels afgeschreven woningen in zeer slechte staat. Ze waren gehorig, de muren zaten vol scheuren en optrekkend vocht was een probleem. De gemeente plaatste in afwachting van sanering steeds vaker grote (probleem)gezinnen in de gebrekkige maar wel ruime huizen. Het werd drukker en drukker op straat, veel armoe ook, maar de sfeer was er niet minder om! Oude Sterrenwijkers denken met weemoed terug aan die tijd van grote saamhorigheid en gezelligheid op straat.
Sanering In de jaren ’70 werd Sterrenwijk aangewezen als herstructureringswijk en in 1976 gingen de witte huizen tegen de vlakte. De huidige structuur van woonerven rondom het Mercatorplein stamt uit die tijd.
Buurt: Sterrenwijk | kaart Foto: Het Witte Dorp vóór de sloop in 1975 – Het Utrechts Archief
Filmbeelden van de nieuwbouw van Sterrenwijk eind jaren 70. Bron: Het Utrechts Archief
De Orionstraat vlak voor de sloop – Het Utrechts Archief
Op 15 september 1885 stemde de gemeente in met het verzoek van student Antoon Oudemans om één van de wandelpaden op de Maliebaan te bestemmen tot fietspad. Een succes voor Antoon en de 44 ondertekenaars van de petitie, allen vélocipèdisten, zoals de fietsliefhebbers van de nieuwe sport genoemd werden.
Hoge bi Antoon – ook wel Ridder Droogstoppel genoemd – had als een van de eerste in Nederland een zogenaamde hoge bi: een smeedijzeren fiets met een groot voorwiel en een klein achterwiel, beiden van massief rubber. Zonder ketting en zonder vering. Je kon er 25 km/u mee halen als je doortrapte én de ondergrond enigszins vlak was. Daarom had hij zijn oog laten vallen op de lange wandelpaden over de Maliebaan: het vlakke gravel reed een stuk comfortabeler (en sneller) dan de bonkige kinderkopjes van de omliggende wegen. En veiliger, want berijders van een hoge bi kukelden nog wel eens voorover.
Eerste officiële rijwielpad De fietsclub kreeg een vergunning om over het westelijke wandelpad te fietsen op het gedeelte tussen de Nieuwe Baan (nu Museumlaan) en de Nachtegaalstraat. Alleen deze 45 liefhebbers (waarvan één vrouw, Mejuffrouw S. Knol) mochten dit pad gebruiken, want fietsen was een gevaarlijke sport in die tijd. Vanaf 1887, toen ook het zuidelijke deel van het gravelpad bestemming fietspad kreeg, werd het een openbaar wielrijderspad.
Oprichting ANWB Eerder, in 1883 werd in restaurant Buitenlust (tegenwoordig Maliebaan nr 81) de Nederlandsche Vélocipèdisten Bond opgericht, de voorloper van de ANWB (1885). De bond verzamelde informatie voor toertochten en gaf een wegenkaart uit waarop de voor fietsers berijdbare wegen van Nederland waren aangegeven. Ook zette de bond rijwielhulpkisten uit bij cafés en restaurants met daarin EHBO-spullen en fietsreparatiesets.
Buurt: Buiten Wittevrouwen | kaart Foto: Het Utrechts Archief 1885
Twee hoge bi’s op de Maliebaan – foto Het Utrechts Archief 1885Restaurant Buitenlust (nu Maliebaan 81) waar in 1883 de ANWB werd opgericht – foto Het Utrechts Archief
Het Minstroomgebied was voornamelijk bekend vanwege de vele hoveniers. Minder bekend is dat hier sinds de zestiende eeuw ook veel leerlooiers zaten. Voor het bewerken van dierenhuiden hadden ze immers veel water nodig dat ze uit de Minstroom haalden. De Looierstraat herinnert aan deze periode, net als de Looierbrug over de Minstroom, aan de Tolsteegsingel. Op de fotolitho staat rechtsonder, op de rechteroever van de Minstroom, de voormalige directeurswoning van Leerlooierij Wessels. Het is een imposante, neoklassieke villa die rond 1860 is gebouwd, en nog altijd als kantoorruimte in gebruik is.
Eigen winkels Wessels had ook eigen winkels: niet alleen in Utrecht (Wed 2), maar ook in Amsterdam en Tilburg. In het najaar van 1917 stond een bijzondere advertentie van deze firma in het Utrechtsch Nieuwsblad: ‘Steun de Nationale Industrie!’, staat er boven. Met daaronder, in grote letters ‘St. Nicolaas-Cadeaux’, ‘In onze winkels vindt U een uitgezochte sorteering nuttige en fraaie artikelen, geschikt voor St. Nicolaas-Cadeaux’. Denk aan: ‘portemonnaies, sigarenkokers, boordendoozen, manchettendoozen, reisrollen, ceintuurs, schooltasschen en toilet-koffers.’
Van Strosteeg naar Tolsteeg De firma Wessels was volgens de advertentie de enige Nederlandsche firma die haar lederwaren zelf fabriceert van leder uit haar eigen fabriek. In de archieven is niet terug te vinden wanneer de fabriek precies in gebruik is genomen. Vermoedelijk was het bedrijf eerder gehuisvest aan de Strosteeg, vlakbij de Springweg in het centrum van de stad. In ‘Een paradijs vol weelde’, een lijvig boek over de geschiedenis van Utrecht, wordt de leerlooierij van E. Wessels aan de Strosteeg genoemd.
Cholera De gemeentelijke Gezondheidscommissie had in cholerajaar 1866 een bezoek gebracht aan de leerlooierij en pleitte voor sluiting. De reden: de rottende vleesresten aan de huiden veroorzaakten een walgelijke geur, bovendien loodste het bedrijf smerig afvalwater in de gracht. Volgens de toen geldende medische opvattingen kon dit leiden tot de verspreiding van zogenaamde ‘miasmen’: ziekteverwekkende stoffen in de atmosfeer. Wessels was het er niet mee eens en ging tegen de beslissing in beroep. Met succes: hij werd in het gelijk gesteld en mocht het bedrijf voortzetten.
De grootste van Nederland Rond 1900 was het bedrijf – intussen verhuisd naar de Tolsteegsingel – met meer dan 50 werknemers een van de grootste leerproducenten in Nederland. De fabrieksgebouwen zijn in de jaren zeventig tegen de vlakte gegaan. Op deze locatie kreeg de RIAGG een nieuw kantoor, waarin later door Stichting Centrum Maliebaan ambulante psychiatrische zorg werd verleend. Dit kantoor is inmiddels ook gesloopt, behalve het casco: dat is hergebruikt voor Stadsbuiten, een gloednieuw complex dat bestaat uit 21 luxe appartementen. Het is gebouwd in neoklassieke stijl, net als de naastgelegen villa uit 1860.
Bij het opruimen van een schuurtje aan de Gerard Doustraat (Schildersbuurt) kwam een vergeeld exemplaar van het ter ziele gegane huis-aan-huisblad Utrechts Expresse tevoorschijn. Voor de kenners: 2de jaargang nr 7 woensdag 15 feb 1978. Toen je nog 8% rente kreeg op je spaargeld.
Huis vol binnenpret Artikelen gingen over de gaande stadsvernieuwing, autogordelplicht voor kinderen (net ingevoerd) en kindermishandeling. Vooral leuk zijn de adverteerders van toen, wie kent ze nog: de Spar (Scorelstraat 40), Spiegelhuis (Nachtegaalstraat 29B), Vonk Drogist (Scorelstraat 68), Spies Vis (Scorelstraat 62), Kusters Wijnhandel (Prins Hendriklaan 4-6), Drogist Dijkshoorn (Reigerstraat 30), Klaarenbeek Kinderboetiek (Reigerstraat 6), Snuffelwinkel (Reigerstraat 39), Snuffelshop (Fred Hendrikstraat 146), Utrechtse Tegelboetiek (Reigerstraat 25), Banketbakker vd Wurf (nu Banketbakkerij Verspeek) en toen al Klaarenbeek Interieurs (Reigerstraat 14) met de swingende slogan ‘wij hebben een huis vol binnenpret’ …