Er was een tijd dat zelfs peuters een overvolle agenda hadden: kinderdagverblijf, Nijntje Museum met mama, Spoorwegmuseum met opa, tosti eten bij Buurten, ochtendje naar de bieb, middagje uitrazen in het gecapitonneerde klimrek van de Intratuin.
En toen kwam de eerste lockdown.
Kinderen die nog nooit een hele dag thuis waren geweest, zaten nu weken achter elkaar opgesloten in hun eigen buurt. En ouders hadden opeens allemaal hetzelfde programma: ze werkten thuis, hun kinderen waren thuis, grootouders bleven weg, een oppas durfde niemand die allereerste weken in te huren.
Er zat maar één ding op: we trokken naar de speeltuin. Massaal. En op anderhalve meter afstand leerde ik opeens mijn buren kennen. We wisselden nummers uit voor als de nood aan de man kwam en voor het eerst van mijn leven voelde ik me geen anoniem stadsmens, maar onderdeel van een gemeenschap.
De zon scheen altijd, die eerste maanden. Mijn tweejarige zoon en ik hoefden elke dag maar één ding te beslissen: wordt het Onze Speeltuin op de hoek, de Eendenspeeltuin in het Wilhelminapark, de Duivenspeeltuin aan de Singel, of toch De Babyschommel?
Natuurlijk snak ik allang weer naar Italiaanse pleintjes en hoge bergen. Maar voor altijd ligt er nu een speciale glans over mijn eigen buurt – het voelt bijna alsof ik hier zélf kind was. Die eindeloze, zonovergoten lummeldagen uit je eigen jeugd, toen de wereld langzamer leek te draaien en je simpelweg vrienden was met wie er toevallig in je straat woonde – die dagen heb ik nu zelf meegemaakt in de Watervogelbuurt.
Anna Woltz (1981) is kinderboekenschrijver en woont met haar zoontje in de Watervogelbuurt. Ze heeft 25 boeken op haar naam staan die vertaald zijn in 22 talen. Vorige maand verscheen haar nieuwe 12+ boek: De tunnel.
Deze column verscheen in de Oostkrant van juni 2021